Noorderplantsoen
Jaren geleden maakte ik kennis met het Noorderplantsoen in Groningen. Ik liep door de Oranjebuurt, en pal achter de Nassaulaan lag daar ineens een grote vijver in het groen. Gôh, een park, dacht ik nog.
Niet dus.
Een plantsoen.
Een plantsoen aan de noordrand van de Groninger binnenstad.
Bij een plantsoen denk ik aan een groezelig grasveldje, ingeklemd tussen allerlei andere zaken die om voorrang strijden in de stad. Huizen, winkels, trottoirs en verkeerslichten. Een kleine verademing, waar je in de zomer nét een klein beetje kunt picknicken, onder toeziend oog van verbaasde voorbijgangers (“wie picknickt nou dáár?”). Daar waar de bankjes versleten zijn en een verdwaalde wipkip geen kind meer kan verleiden. Onder de ene kastanje die er staat, ligt een schrale plek in het gras vanwege de schaduw. Daar denk ik aan bij een plantsoen.
Niets van dat alles in het Noorderplantsoen.
Het Noorderplantsoen is een park met vijverpartijen, paden en lanen. Heel klassiek. Het functioneert als stadspark, maar zo heet het niet. Het stadspark werd pas later aan de zuidkant van de stad aangelegd, en heet stadspárk, met de nadruk op het park, want dat het bij de stad hoort, dat spreekt vanzelf, en bovendien leggen de Groningers de klemtoon graag op de laatste lettergreep, want dat bekt zo lekker. Het Noorderplantsoen heeft geen last van klemtoonverwarring. Een plantsoen is immers overal gewoon plantsoen.
Er zijn taferelen zoals in elk park. Studenten op de trappen langs de vijver, de wilgen hangend in het water. Een dame op leeftijd die de voorbijgangers aan zich voorbij laat gaan, haar hondje fier naast haar, zittend op de bank. En een koffietent met de mooiste naam van Nederland: ‘Jantje zag eens pruimen hangen’ – inmiddels is die naam alweer verleden tijd. Zonde, want die naam maakte indruk, die eerste keer in het Noorderplantsoen.
Ik liep het fietspad af lees verder…